Iedere week vond er in Vudel een zogeheten perspraatje
plaats. Meestal was dat op dinsdag. Dat hield in dat de pers zich verzamelde in
het Vudelse stadhuis, waarna het journaille werd bijgepraat over de
beslissingen die Burgemeester en Wethouders de week voorafgaande hadden
genomen. Vaak zat daar nauwelijks nieuws in. Een bewoner wilde bijvoorbeeld een
schuurtje bouwen, en kreeg daar wel of geen toestemming voor. Zes boompjes
werden langs de weg verwijderd en werden elders weer bijgeplant. Een wijk kreeg
er een speeltoestelletje bij. Een bejaardenclub kon weer wat subsidie
bijschrijven. Dat soort dingen. Meestal had Dikke Joep geen zin om daar naar
toe te gaan. Gelijk had-ie. Vaak ging ik dan. Ik moest toch wat.
Deze keer, ergens in het begin van het jaar 2007, speelde er
natuurlijk wel degelijk wat. Wethouder Coen Jansen had zich na afloop van de
Kerstborrel misdragen, en was op non-actief gesteld. De burgemeester was toch
maar speciaal daarvoor teruggekomen van vakantie, en dus wilde ik er naartoe,
met cameraman, om daar eens even van de hoed en de rand te weten, en naar een
aantal onbekende wegen te vragen. Jan van de Burelen was de cameraman van
dienst.
Terwijl Jan van de Burelen zijn camera installeerde, keek de
burgemeester al naar mij met een blik van: “Waar zijn we nou helemaal mee
bezig?” Ik herkende de blik op dat moment niet. Toen de blik even later werd
gevolgd door de opmerking: “Ik ga niets over het incident van wethouder Coen
Jansen zeggen, en heb er op dit moment ook geen enkele behoefte aan om via de
pers te reageren op het voortijdige verlof van de wethouder”, was het mijn
beurt om een rare blik over de tafel te werpen.
Ik werd boos. Dit kon niet. Er was iets gebeurd. Daar moest
een reactie van de burgemeester op komen. Dat hoorde zo. Daar had de burger
recht op. Dit was raar. En laf. En dat zei ik ook: “Dit kan niet”, zei ik, om
daar op te laten volgen: “Dit komt nogal raar over op de burger, die recht
heeft op tekst en uitleg. Ik vind het nogal raar en laf als u er niets over
zegt!”
-“Daar heb ik anders helemaal geen zin in”, sprak de
burgemeester met zwaar geïrriteerde ondertoon, want zo was een burgemeester in
dit incestueuze deel van Noord-Brabant
niet gewend om te worden toegesproken.
-“Zegt u dat dan op camera, dat u er geen zin in heeft”, antwoordde ik licht wanhopig, want ik zag een mooi tv-journaal door mijn neus geboord worden.
-“Ja, ik ben daar gek”, zei de burgemeester om vervolgens op te staan en weg te lopen, het verzamelde journaille in verbijstering achterlatend. Ik vloekte. Zachtjes. En keek naar Jan van de Burelen, die zijn camera al lang en breed weer aan het opbergen was.
-“Zegt u dat dan op camera, dat u er geen zin in heeft”, antwoordde ik licht wanhopig, want ik zag een mooi tv-journaal door mijn neus geboord worden.
-“Ja, ik ben daar gek”, zei de burgemeester om vervolgens op te staan en weg te lopen, het verzamelde journaille in verbijstering achterlatend. Ik vloekte. Zachtjes. En keek naar Jan van de Burelen, die zijn camera al lang en breed weer aan het opbergen was.
“Als de burgemeester niet wil, dan wil de burgemeester niet”,
zou Jan van de Burelen later zeggen, terwijl we in de redactieruimte met Dikke
Joep aan het overleggen waren hoe we toch nog een redelijke invulling aan het
tv-journaal konden geven. We zouden er helemaal geen aandacht aan besteden, was
de uiteindelijke conclusie. “Misschien morgen?”, opperde Jan van de Burelen.
Ik voelde me ziek, zwak en misselijk. Al de hele dag.
Strontverkouden en grieperig. En ik was nog wel speciaal uit bed gekomen
vanochtend voor, wat ik dacht, een aantal mooie journalistiek verantwoorde
vragen. “Ik weet niet of ik morgen kom”, zei ik. “Ik voel me beroerd”. En ik
zuchtte.
Toen Jan van de Burelen even later vertrokken was naar E3
Audi Visio, om het tv-journaal daar definitief in elkaar te zetten, want daar
was immers de montagestudio en daar stond de server, zei Dikke Joep: “Ik weet
niet of dat wel verstandig is, om te zeggen dat je morgen misschien niet komt.
Jan van de Burelen is niet te vertrouwen hoor, en je hebt grote kans dat hij
het doorbrieft.”
Meer dan een vragende blik kreeg hij niet meer van me terug.
Ik voelde me hondsberoerd.